De Graalromans en haar schrijvers

Graalromans is de samenvattende benaming voor middeleeuwse literaire werken die de legende van de graal tot onderwerp hebben.

Chrétien de Troyes - Perceval le Gallois ou le conte du Graal

Chrétien de Troyes introduceerde in Frankrijk rond 1180 de Graal in de Arturliteratuur. In zijn onvoltooide roman in verzen Conte du Graal is Perceval de ridder die op zoek gaat naar de Graal dat in een verborgen kasteel bewaard wordt. Zijn queeste naar het object verloopt voorspoedig. Na tal van avonturen komt hij in de burcht van de invalide Visserkoning. Tijdens het diner ziet Perceval hoe een knecht een lans ronddraagt, uit de punt waarvan telkens een druppel bloed valt. Daarna volgt een meisje met een 'graal'. Perceval verzuimd echter vragen te stellen over de lans en de Graal. Hij is voornemens dit de volgende morgen te doen maar dan blijkt het kasteel verlaten. Van een meisje in de buurt hoort hij dat zijn zwijgen vernietigende gevolgen zal hebben. Of Perceval in het vervolg van zijn queeste nog achter het geheim van de Graal komt weten we niet, immers Chrétiens werk stopt na ruim 9000 verzen.

 


Perceval's bezoek aan de burcht van de Visserskoning.

 

Robert de Boron - Jozef van Arimathea

Na Chrétien hebben veel andere middeleeuwse auteurs over de Graal geschreven. In die romans gaan tal van Arthurridders op zoek naar het magische voorwerp. De eerste auteur die de graal met de kruisiging in verband brengt, is de Engelsman Robert de Boron (ca. 1190). Deze maakte voor het eerste deel van zijn verhaal gebruik van het Nicodemus evangelie en van de Vindicta Salvatoris, terwijl hij in het tweede en derde deel de verdere lotgevallen van de graal in Groot-Brittannië beschrijft. Hierbij legt hij een verband met Merlijn en, voortbouwend op het werk van Chrétien, geeft hij een eigen lezing van de manier waarop Perceval het graalavontuur tot een goed einde brengt.

Zijn Jozef van Arimathea beschrijft het verhaal van Jozef van Arimathea, de man die een graf voor Jezus' lichaam beschikbaar stelde. Jozef gebruikte deze beker om het bloed uit Jezus' lichaam op te vangen wanneer het lichaam wordt gewassen en gereed gemaakt voor de begrafenis.
Enige tijd later verschijnt Christus aan Jozef in een visioen en vraagt hem voor de beker te zorgen. Jozef reist met de Heilige Graal naar Engeland en bouwt in Glastonbury, in Somerset, een kerk die gewijd is aan de Heilige Maagd. De Borron verplaatst het verhaal dan naar de tijd van Arthur waarna het zoeken naar de graal begint. Deze lijkt nu meer een spookverschijning dan een echt voorwerp.
De grondslag van dit verhaal is overduidelijk de legende uit Cornwell over Jezus die in zijn tienerjaren met zijn moeder en zijn neef Jozef van Arimathea in Engeland was geweest.
In dit tot in 1930 overgeleverde verhaal wordt ook beweerd dat Jozef 30 jaar na de dood van Jezus naar Engeland terugkeerde om de Heilige Graal bij Glastonbury te begraven.
Er is echter geen enkel bewijs dat Jozef van Arimathea een bloedverwant van Jezus was. Maar een bevestiging van Jozefs reis naar Engeland is te vinden in een brief uit 597 van St. Augustinus van Canterbury aan Paus Gregorius. In deze brief worden de apostelen Filip en Jakobus genoemd als de eerste zendelingen in Engeland, en eveneens Jozef van Arimathea. Maar vreemd genoeg wordt van de Heilige Graal helemaal niet gerept.

Perlesvaus ou le haut livre du Graal

De schrijver van Perlesvaus, vermoedelijk een Tempelier, is bekend met het werk van Chrétien de Troyes, Robert de Boron en de Arthurliteratuur. Het werk bevindt zich tussen de heidense en christelijke bewerkingen van het Graalverhaal geschreven tussen 1190 en 1212, mogelijk in Glastonbury.
In dit verhaal wordt voor het eerst een connectie gelegd tussen de graal en de tempeliers, terwijl de graal hier eerder als een bewustzijnstoestand dan als een object werd gekenmerkt.
Parsifal , zoon van Lancelot, die in dit verhaal Perlesvaus heet, wordt in dit boek tijdens zijn omzwervingen op een burcht ontvangen, waar een bijeenkomst van Ingewijden plaatsvindt. Hij wordt door twee 'Meesters' ontvangen, waarna 33 ridders verschijnen, van wie de beschrijvingen geheel stroken met het bekende beeld der tempeliers.
"Ze waren in witte gewaden gekleed. Allen droegen een rood kruis op de borst, en het leek dat ze allemaal even belangrijk waren."

Wolfram von Eschenbach - Parzifal

In de Duitse literatuur verschijnt de legende het eerst bij Wolfram von Eschenbach wiens Parzifal - tussen 1197 en 1210 onstaan - nog altijd als een monument van de middel-hoog-Duitse letterkunde geldt. De Beierse ridder vertelde dat hij al zijn informatie over de graal betrokken had van een geleerde genaamd Meester Kyot de Provence, die in Toledo een oud Arabisch handschrift over het wezen van de graal zou hebben ingezien. Volgens de overlevering stuitte Kyot in Toledo, toen een vermaard centrum voor de studie van zowel joodse als Arabische mystiek, op een tekst met een verwijzing naar het bestaan van de graal. Een wetenschapper genaamd Flegetanis, een joodse geleerde die van koning Salomon zou afstammen, zou visioenen en astrologisch onderzoek gecombineerd hebben en zo achter het bestaan van de graal zijn gekomen. Kyot ging vervolgens op zoek naar verdere sporen van de graal. Sommige Parzifal-exegeten menen dat hij in het Franse Anjou het definitieve, maar niet nader genoemde bewijs vond. Ook Anjou was een centrum der tempeliers. Graaf Fulk van Anjou zou het zelfs tot koning van Jeruzalem schoppen. Von Eschenbach liet in zijn boek veel ruimte voor magie uit de kabbalistische keuken en toespelingen op een geheim geslacht van heersers. Ook is zijn dichtwerk vergeven van de verwijzingen naar de tempeliers, die in hun burcht Munsalvaesche, volgens Von Eschenbach in de Pyreneeën gelegen, onder meer zouden beschikken over de steen der wijzen, die gelijk zou zijn aan de graal. Von Eschenbach omschreef vervolgens de graal als een soort heilige steen:

 


Hoort wat de strijdende ridderschap voeding verschaft: Zij leven van een steen
Die edel in zijn soort moet zijn.
Is hij nog onbekend,
Zijn naam wordt u hier genoemd: Hij heet lapis exilis.
Door zijn kracht verbrandt de foenix,
Zodat hij tot as wordt
En dan verjongd uit de gloed ontzweeft
De foenix schudt zijn veren
En verkrijgt opnieuw een lichte glans,
Zodat hij schoner wordt dan ooit.
Al heeft een mens nog zoveel pijn,
Hij zal niet sterven op dezelfde dag
Waarop hij de steen aanschouwen mag
En ook de volgende week niet
Ook zijn aanzicht zal niet worden ontsierd:
De kleur blijft helder en zuiver
Als hij dagelijks de steen aanschouwt,
Zoals hij in zijn beste tijd
Eens was, als jongeling of meisje
Zag hij de steen tweehonderd jaar,
vergrijzen zou hem niet zijn haar.
Zo'n kracht geeft aan de mens de steen,
Dat zijn vlees en gebeente
Op slag verjongen
Deze steen wordt graal genoemd.

 

Richard Wagner - Parsifal

Von Eschenbachs heldenepos inspireerde Richard Wagner in de negentiende eeuw tot zijn laatste opera Parsifal.
Wagner las het boek voor het eerst in de zomer van 1845 tijdens een vakantie in Mariënbad. Pas 32 jaar later zette de componist zich aan het schrijven van zijn eigen opera Parsifal.
"Wo find ich dich, du heil'ger Gral/ dich sucht voll Sehnsucht meine Herze",
schreef de toondichter eens vol smart. Veel begrip voor de symbolistische essentie van Von Eschenbachs werk kan Wagner niet worden toegedicht. In brieven beklaagde Wagner zich over de in zijn ogen primitieve en ruwe stijl van het Beierse graalepos. Vandaar dat de hofcomponist van Ludwig II in zijn libretto voor de Parsifal op vitale punten afweek van de brontekst. Als belangrijkste werktuigen van de graal lanceerde Wagner wederom de heilige schaal van Jozef van Arimetea, terwijl hij ook de lans waarmee de Romeinse soldaat Longinius het lichaam van de gekruisigde verlosser verwond zou hebben als een graalinstrument presenteerde. Voor alles moest de graal van Wagner worden gezien als het geïdealiseerde doel van het Germaanse mythische bewustzijn, zo scheef de componist al in een essay uit 1848. "Die Nibelungen: Weltgeschichte aus der Sage."